We hebben de uitleg over chronologie en retorica verbeterd en uitgebreid. Onderstaande tekst vervangt de tekst op pagina’s 418-427.
Onderzoeksjournalistiek verschilt van nieuwsverslaggeving doordat ze verder kijkt dan het incident. Ze richt haar aandacht óók op de oorzaken, de gevolgen en (als dat mogelijk is) de oplossingen. Ze behandelt niet één gebeurtenis, maar een reeks gebeurtenissen.
Aristoteles (384 – 322 v.Chr.) was een slimme leerling van Plato die uitgroeide tot de invloedrijkste wijsgeer uit de Westerse geschiedenis. Hij probeerde in alles om zich heen een logica of structuur te ontdekken. Zijn Poëtica is een verhandeling over de tragedies (toneelstukken) van zijn tijd. (Behalve tragedies werden er in de oudheid ook komedies opgevoerd, maar Aristoteles aantekeningen over komedies zijn in de tijd verloren gegaan. Voor ons is dat geen groot verlies, aangezien journalistieke verhalen vooral op tragedies lijken: een tragedie is een verhaal over een invloedrijke persoon die een beslissende handeling verricht.)
Aristoteles wees om te beginnen op het belang van een chronologie in een verhaal. Een verhaal moest volgens hem een begin, een midden en een einde hebben. Hij bedoelde dat een verhaal over verleden, heden en toekomst moest gaan. Want, stelde hij, de toeschouwers (lezers) begrijpen de actuele gebeurtenissen beter als ze ook iets over de ontstaansgeschiedenis leren en over de gevolgen in de toekomst.
Als je aan het begin van je onderzoek een imaginaire tijdlijn hebt gemaakt (hoe je dat doet, lees je in hoofdstuk 5 van het handboek), dan kun je deze nu dus opnieuw tevoorschijn halen. Je tijdlijn bevat alle bouwstenen die je nodig hebt voor een goed verhaal — aldus Aristoteles.
Eigenlijk lijkt wat wij onderzoeksjournalisten doen meer op overtuigen dan op vertellen. We schrijven niet zomaar een verhaal, maar een betoog. We zien het niet enkel als onze taak om lezers met de neus op de feiten te drukken, zoals nieuwsjournalisten doen, maar wij voorzien de feiten ook van gewicht. Wij geven behalve informatie ook een oordeel.
Dat de feiten niet voor zichzelf spreken, dat wisten de oude Grieken al. Ook in de oudheid waren er valse profeten, slangeolieverkopers en populisten die door sommige burgers werden geloofd, maar door anderen gewantrouwd. Ook toen waren er sceptici die zich afvroegen hoe de redenaar tot zijn conclusies kwam, welk belang hij of zij stond te verdedigen en of hij of zij zélf wel in zijn of haar verhaal geloofde. Zij wilden behalve wijsheid ook oprechtheid en passie zien bij de spreker. Ze wilden overtuigd worden. Louter de feiten waren daarvoor zelden genoeg.
Hier komt Aristoteles nog een keer om de hoek kijken. Hij heeft ons niet alleen de chronologie nagelaten, maar ook de retorica: de kunst van het overtuigen. Om je toehoorders achter je te krijgen, stelde Aristoteles, moet je niet alleen aandacht besteden aan de feiten, maar ook aan opbouw en presentatie van je betoog.
Interessant is tegen welke achtergrond de retorica in de mode kwam: tegelijk met de opbloei van de democratie. Nadat het volk van Athene in 510 voor onze jaartelling de tiran Hippias had verdreven, gooide de volgende leider, Kleistenes, de staatsvorm op de schop. Hij voerde gelijke rechten in voor alle mannelijke burgers (vrouwen telden nog niet mee) en voerde een democratie in. Dat zette een rem op vriendjespolitiek, omkoping en geweld als middelen om je zin te krijgen; voortaan moest je, als je iets gedaan wilde hebben, anderen met woorden zien te overtuigen.
Om aan je presentatie te werken, kon je in die dagen terecht bij Sofisten: rondtrekkende leraren die onder andere retorica doceerden. De wijsgeer Plato (ca. 427 – 347 v.Chr.) had het niet zo op deze wat hij noemde ‘handelaren in valse kennis’ en ‘atleten in een sport van woorden’. Hij verdacht de Sofisten ervan dat ze meer geïnteresseerd waren in het het winnen van argumenten dan in het zoeken naar waarheid. Plato’s jongere leerling Aristoteles had meer interesse voor de nieuwe mode. Zeker, zei hij, de kans ligt op de loer dat mooie woorden en emotionele argumenten een mist optrekken rond de waarheid (komt dit bekend voor?), maar mits zuiver toegepast kan het juist ook een instrument zijn om de waarheid te ontdekken. Aristoteles was de eerste die daarom een theorie uitwerkte over retorica.
In dezelfde Griekse Oudheid vinden we ook wortels van onze hedendaagse vertelkunst, denk aan Homerus. Maar verhalen hoorden thuis in gedichten en amfitheaters. Op plekken waar het er echt toe dééd, in de volksvergadering (Ekklesia) en in de gerechtshoven, werden geen verhalen verteld: daar werd georeerd, betoogd, geredeneerd, beargumenteerd. Het Griekse woord voor ‘orator’ is ‘rhetor’ — vandaar: ‘retorica’.
Aritoteles’ theorie over de kunst van het overtuigen heeft een lange reis gemaakt door de tijd, langs onder andere Cicero en Quintilianus (in de Romeinse tijd), kerkvader Augustinus en Christine de Pizan (in de middeleeuwen), Erasmus (in de Renaissance) en Mary Wollstonecraft in de achttiende eeuw. Retorica is nauw verbonden met het humanisme (argumenten uitwisselen op basis van gelijkheid) én het feminisme (met de De Pizan en Wollstonecraft als voorlopers).
In onze tijd maken onder andere strafpleiters, speechwriters, politici, docenten en verkopers gebruik van klassieke retorische technieken. Journalisten natuurlijk ook, maar wij lijken ons er niet altijd van bewust. De volgende paragrafen zijn geschreven in de overtuiging dat journalisten méér impact kunnen hebben als ze retorica vaker en beter leren inzetten. Wij hoeven uiteraard niemand te overtuigen van een religie, ideologie, bepaald beleid of product. Voor ons zijn alleen de feiten heilig. Dus moeten alles op alles zetten om die feiten te laten spreken. Onder andere door ons publiek te overtuigen van de correctheid van de feiten, de ernst van de gebeurtenissen en onze eigen oprechtheid.
Retorica en journalistiek delen, per slot van rekening, dezelfde idealen: voor Aristoteles was retorica op de eerste plaats een manier om feiten en argumenten zodanig op een rijtje te zetten dat de lezer zich een oordeel kan vormen en goede keuzes kan maken.
Een retorisch betoog bevat onder meer de volgende elementen, die we hierna uitvoeriger zullen behandelen: en inleidende situatieschets (‘narratio’), een krachtige samenvatting (‘propositio’), een prikkelende vooruitblik (‘partitio’), een heldere bewijsvoering (‘confirmatio’), een ontkrachting van de argumenten van de tegenstander (‘refutatio’) en een mooie afronding (‘peroratio’). Door deze retorische elementen toe te voegen aan de drie chronologische elementen — probleem, oorzaken en gevolgen — ontstaat een compleet, spannend én doordringend verhaal.
De kracht van retorica zit onder andere in de herhaling. In alle onderdelen wordt de boodschap (in ons geval: de onthulling of het nieuws) herhaald, maar telkens op een andere manier: beschrijvend (in de situatieschets), kort en krachtig (in de samenvatting), gedetailleerd (in de bewijsvoering en de ontkrachting) en concluderend (in de afronding).
De feiten spreken niet voor zichzelf. Ze hebben een stem nodig, een stem die hen verdedigt. Niet alleen met een beroep op het verstand (‘logos’), aldus Aristoteles, maar ook op het medeleven (‘pathos’) en op de deugdzaamheid (‘ethos’). Deze drie niveaus lopen, zoals we zullen zien, door alle elementen heen.